Is de paashaas geweest?
We zoeken ons mandje.
We houden ons aan de afspraak: een mandje van iemand anders laten we staan.
We vertellen waar we ons mandje gevonden hebben.
We gebruiken de begrippen: op, onder, in, achter,...
We tellen hoeveel eitjes we gekregen hebben.
We proeven van de chocolade.
We bedanken de paashaas!